De Kleine Eend en de Okkepoot
Ergens hier in waterland, ver weg van het verkeer daar is een mooie waterkant, dat is het boze meer pezig riet staat meters hoog, gruis bedekt de grond en aan de mooie hemelboog vliegen de taaiste vogels rond Het is omzoomd door riet en halm, de pracht is ongebroken het water is er meestal kalm, maar het kan ook spoken en het was op zo'n wilde nacht met regen en met storm de donder sloeg met volle kracht, het bliksemde enorm dat midden op een glibberpad en op een natte steen een heel klein kleumend eendje zat, helemaal alleen een windhoos had hem opgepakt en zo vanuit zijn nest hier op het glibberpad gekwakt en dat was niet zo best de kleine eend was dus niet blij, zo nat nog en zo klein ach, kwam er maar iemand voorbij die wist waar hij moest zijn groot was het natuurgeweld, een hond, een kat, een haan door iedereen voorbijgesneld maar niemand zag hem staan
Verdorie, riep de kleine eend, help, breng me naar mijn nest mijn voeten zijn zowat versteend en mijn hoofd voelt ook niet best Een eindje verder van het pad daar was het boze meer en wilde golven koud en nat beukten op de oever neer bliksemflitsen flitsten uit de wolken aan het zwerk donderslagen sloegen luid, de wereld was aan 't werk De kleine eend zat op zijn gat en vloekte om zijn pech nu hij zijn vader nodig had was die verdorie heel ver weg zijn moeder had hem eens te meer verteld van de gevaren die bij ontij en slecht weer in diepe poelen waren De oeverman, dat is een rat die op gezette tijden vuiligheden uit een vat in het schone meer laat glijden en er was ook de okkepoot van rare kromme stokken die soms vanuit een diepe sloot eendjes naar de diepte trokken De kleine eend keek bevend in het diepe duister rond dingen die je denkt zijn levend bulderde de wind terstond
Ik ben niet bang voor de oeverboer die dingen in het water gooit zei het eendje zacht maar stoer, zachtjes want je weet maar nooit een zware stortvloed zweepte op vanuit het diepe meer en wierp iets akeligs boven op het kleine eendje neer hellep, gilde hij bevreesd onder iets kouds bedolven ik wist het wel, het okkebeest, het monster uit de golven help me, red me, ik ben nog klein, piepte hij benauwd ik wil niet opgegeten zijn, of geprakt en fijngekauwd dit is het dan, ik ga eraan, het einde van mijn dromen nou ja, ik hoef dan niet naar school, dat is weer meegenomen Zeik niet, klonk het boos en bars, ga onder me vandaan leg me liever overdwars, ga liever ergens anders staan de kleine eend kroop heel ontdaan en knikkend in zijn benen onder een grote snoek vandaan die reutelde op de stenen en piepend smeekte, gooi me terug, denk je dat dat gaat mijn klok tikt verder, doe het vlug, straks ben ik een graat
De kleine eend bekeek de vis die daar lag op te drogen 'k geloof nooit dat hij in orde is hij draait zo met zijn ogen hij hapt zo gapend met zijn bek, hij blaast zo eigenaardig misschien heeft hij wel erge trek, misschien is hij kwaadaardig de vis blies bellen en bekeek hem door een stervend oog ik voel al rotting, riep hij bleek, het is hier veel te droog Zei de kleine eend gekweld, ik voel me ook niet al te best ben in het donker met geweld weggerukt uit moeders nest riep de vis, vertel dat later, alles aan mijn bast doet zeer, pleur me alsjeblieft te water nog even en het hoeft niet meer zei de kleine eend, oh, jeetje, ik wist niet dat het dringend was, helpt u mij straks ook een beetje als u terug bent in de plas? later, later, kreet de vis, nu met een dof gereutel, gooi me alsjeblieft te water stop met dat gekeutel de kleine eend greep toen de vis met beide handen beet totdat die met een luid gesis het woeste meer in gleed
Help u mij dan nu, meneer, riep kleine eend op droeve toon een beetje varen heen en weer, even kijken waar ik woon zou dat kunnen, zou u willen, even zoeken naar mijn huis ik sta als een riet te trillen, ik wil zo graag naar huis De vis, de stekels opgezet, zei, stop met dat gejengel straks zit ik nog in een net of hang ik aan een hengel kom, klein eendje, niet geweend, je vindt je nest vast vlug voor wat hoort wat, riep de eend, nog maar de vis zei niets meer terug Uit het meer klonk hol geklots en daar was ook de maan en achter elke boom leek plots een oeverman te staan struiken en vervormde stronken raakten hem steeds weer en akelige klanken klonken uit het boze meer De eend nu tot het diepst gekweld dacht aan de ergste dingen. zijn moeder had hem eens verteld, als je bang bent moet je zingen en zo begon hij zacht te zingen, zijn snavel ging steeds rapper eerst over gewone dingen, maar later werd hij dapper
Voor de oeverman ben ik te groot, zong hij, wit weggetrokken ben sterker dan de okkepoot, die breek ik al zijn stokken ai, kleine eend, wat haal je uit, wees toch niet zo gevat zing dat toch niet overluid want okkepoten horen dat En, ja hoor, diep daar in de sloot en ver onder de golven zat de helse okkepoot onder bergen prut bedolven hij zat daar wat te kniezen want hij had al in geen maand een verse hap tussen zijn kiezen tot vette pulp verspaand Er kwam daar nooit een sprankje licht, hij zag de eend niet lopen zijn ogen had hij altijd dicht maar zijn oren stonden open zo hoorde hij het kwalijk lied vanaf de oever zingen en okkepoten houden niet zo heel erg van die dingen de kleine eend kwam juist in vorm en zong uit volle borst de okkepoot is maar een worm, een zielige hansworst kreet okkepoot, wie daagt me uit, dit is niet te geloven ik word getart, en met een luid gekraak kwam hij naar boven
Een wilde draaikolk kwam in 't meer, het bubbelt in het sop zong de eend en deed er weer een schepje bovenop hij zong nu met een luid gesnater, de okkepoot is laf komt hij even boven water, dan trek ik zo zijn kop er af Op dat moment rees uit het woeste meer de eerste houten hand kromme takken met nare knoesten graaiden naar de kant Meer knoesten kwamen boven snellen, negen, nee, nog meer en ogen rond als waterbellen dreven op het boze meer De kleine eend keek angstig om, wat drijven daar voor dingen, wat doen die takken op het meer, kom, laat ik maar wat harder zingen hij huilde liedjes langs het meer, die weinig toon meer hadden een kromme tak zwiepte hem neer en greep hem in zijn kladden wat moet dat, zet me aan de kant, dat mag niet, zet me neer een poot sleurde hem van het land en trok hem naar het meer spartelend met veel gesnater hing de kleine eend daar hoog boven het wilde woeste water bij zo'n waterbellenoog
Trek me alsjeblieft niet onder, zei de kleine eend met klem maar veel harder, als de donder, bulderde een zware stem ben jij dat dapper mannetje, en noem je mij een worm straks zit jij in een pannetje, of in een puddingvorm Alle waterbellenogen draaiden naar de kleine held die liedjes had ik maar gelogen, gilde die ontsteld ik smaak vies, riep hij in nood, zo bitter als maar kan mooi zo, zei de okkepoot, daar houd ik juist zo van bittere eenden, taaie kluten, een vette gans en een harige spin, pezige reigers en ranzige futen, alles gaat er bij me in spoedig ben je uitgebeend, van eenden krijg ik nooit genoeg dit gaat fout, dacht de eend, en hij wierp het over een andere boeg Hij zei mijn leventje begint pas nu, hier in de boze plas denk toch aan de tijd dat u een heel klein okkepootje was
Als jonkies zijn we klein en broos, sprak de okkepoot verbeten dan spelen we in het kroos en worden door eenden opgegeten honderden okkies glijden versteend, grote happende eenden binnen foute boel, dacht de kleine eend, snel over iets nieuws beginnen Dapper riep hij, kom niet nader, ik waarschuw, doe het niet ik heb twee broers, een sterke vader, vele vrienden in het riet mijn buurvrouw is een grote zwaan, mijn vriend een oeverman sprak okkepoot, wel, kijk eens aan, dan pak ik vast de grote pan Huilend zei de eend, wacht even, kook me nog niet als een kreeft ik kan misschien iets beters geven, iets beters, waar u meer aan heeft ik ben nog maar een heel klein ukkie, terwijl u van de honger weent wat heeft u nu aan zo'n klein stukkie, zo'n klein stukkie kleine eend Je bent nog klein, nog maar een speld, dat geef ik toe, helaas ben inderdaad teleurgesteld maar toch blijf ik de baas Toen opende de okkepoot zijn twee enorme kaken en zei, vies en bitter, klein of groot, je zal me toch wel smaken
De kleine eend riep, even wachten, ik ben nog maar een verenpen eet me over een paar nachten later, als ik groter ben ik ben alleen maar bot en veren, lig ook heel zwaar op de maag ben nu echt niet te verteren, later, als ik groot ben graag De okkepoot verloor zijn grip en begon het warm te krijgen wat praat hij veel, die kleine kip, hoe breng ik hem tot zwijgen waarom houdt hij niet zijn bek, ben al de helft vergeten het is zo'n oeverloos gesprek, zo kan ik niet eten tenslotte zei hij met een snik, ik heb het wel gesnopen jij wil volgens mij dat ik jou tot die tijd weer los laat lopen De held verwelkomde de geste en zei, dat lijkt me beter het is voor allebei het beste, u bent zo'n grote eter als ik volgroeid ben kom ik terug, dat gaat bij mij heel snel eenden eten veel en vlug, maar dat wist u denk ik wel De okkepoot zei uitgeblust, geen tegenspraak gewend zojuist verloor ik alle lust, verdwijn totdat je groter bent de eend vertrok in alle stilte, bevend, maar hij lachte